Ontwikkelingen in het zien en licht in de middeleeuwen (1)

9 februari 2022

Hoe het oog nauwkeurig kan waarnemen over lange afstanden is 2000 jaar lang een mysterie gebleven bij artsen, natuurfilosofen en mathematici en gaf vaak aanleiding tot een groot aantal fantasierijke speculaties. Plato vond de zichtlijn uit en werd daarmee de grondlegger van de transmissietheorie.

Ontwikkelingen in het zien en licht in de middeleeuwen (1)

Auge und Licht im Mittelalter

Aristoteles legde met zijn idee van een immateriële beeldoverdracht de basis voor de theorie van de visuele perceptie. Ptolemaeus bestudeerde de voortplanting van licht, Euclides de wiskundige voorwaarden ervoor en Galen vormde een eeuwenoud beeld van de structuur van het oog.

De Arabische Alhazen gaf aan dat elk punt in het gezichtsveld overeen moet komen met een punt in het oog, door een combinatie van wiskundige en anatomische elementen. Dit bracht de optica vanuit het stadium van speculatie naar de fase van wetenschappelijk gedetailleerde werken.

Beroemde namen zijn gekoppeld aan kleine vorderingen en mislukte pogingen om het wonder van zien en waarnemen op een heldere wijze te verklaren. Brunnelleschi's en Alberti's theorie van het artistieke perspectief leverden een grote bijdrage aan de kennis binnen de periode van de Renaissance, terwijl een genie als Leonardo da Vinci volledig faalde in zijn poging om een duidelijk beeld te krijgen van de structuur van het oog. (Wordt vervolgd).

ISBN 3-518-57835-9, “Auge und Licht im Mittelalter”, David C. Lindberg, Suhrkamp Verlag, 1987, 573 pagina’s.


Gerelateerde artikelen